Witwas-advocaat Antoon Huigens ontmaskerd

OM is op de hoogte gesteld

ECLI:NL:RBLIM:2020:1890 RECHTBANK LIMBURG 3.1 3.2 3.3 De zaak is bij de Rechtbank Maasticht inhoudelijk behandeld op de zittingen van 25 maart 2019, 20 januari 2020, 3 februari 2020 en 9 maart 2020. De verdachte en zijn raadsman zijn bij de inhoudelijke behandelingen van deze zaak verschenen. De verdediging stelde zich op het standpunt dat de verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken. Uit het dossier blijkt niet dat het de verdachte is geweest die de oplichtingen heeft gepleegd. Ook heeft hij niet samengewerkt met de oplichters of is hij hen behulpzaam geweest.
De verdachte dacht dat hij een legale zakelijke relatie aanging. Uit zijn correspondentie met de benadeelden volgde niet het tegendeel. Zodra de verdachte erachter kwam wat er gebeurd was, voelde hij zich verantwoordelijk en heeft hij zich ingespannen om een goede oplossing te vinden voor de benadeelden. Hij had niet de beschikking over de bankrekeningen die hij had geopend en kon geen transacties verrichten. Daarom kon van witwassen ook geen sprake zijn.
In de periode van 7 september 2017 tot 1 december 2017 deden 49 (rechts)personen (online) aangifte van oplichting bij de politie in Nederland en in het buitenland. Het relaas van al die aangevers was vrijwel identiek: zij bestelden - soms na voorafgaand contact via WhatsApp - goederen op websites die leken op webwinkels maar dat niet waren, verrichtten de betaling die bij de bestelling hoorde, maar ontvingen de bestelde goederen nooit. Ook na soms herhaaldelijk aandringen ontvingen zij niets. Evenmin ontvingen zij het aankoopbedrag terug als zij de bestelling annuleerden. Er is geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van deze aangiftes. De rechtbank moest de vraag beantwoorden of op grond van de bewijsmiddelen vastgesteld kon worden dat het de verdachte was die de oplichtingen, al dan niet samen met anderen, pleegde. Er waren evenwel geen aanwijzingen dat de verdachte bij het oprichten van de vennootschappen en het openen van de bankrekeningen van plan was om wie dan ook te gaan oplichten of wetenschap had van het feit dat de vennootschappen en de bankrekeningen gebruikt zouden gaan worden voor (internet)oplichtingen.
De oprichting en de inschrijving van de vennootschappen en het openen van de bankrekeningen konden op grond van het dossier niet geacht worden te zijn gedaan met de vooropgezette bedoeling om naderhand - kort gezegd - internetoplichting te plegen. Bij de aangiftes hebben slachtoffers bestelbevestigingen en andere e-mails en whatsappberichten gevoegd die zij voorafgaand aan het bestelmoment hebben verstuurd en ontvangen. Die e-mails zijn niet afkomstig van het e-mailadres van de verdachte. Gelet op het tijdsverloop tussen de oplichting, aangiftes en de start van het onderzoek was niet meer te achterhalen van welke IP-adressen een en ander afkomstig was. Ook is niet onderzocht wie de beschikking had over het telefoonnummer dat in de whatsappconversaties is gebruikt en waar de gebruiker van dat telefoonnummer zich bevond. Het betreft in ieder geval niet het telefoonnummer waarvan vaststaat dat het bij de verdachte in gebruik was. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte nog een ander telefoonnummer tot zijn beschikking had. De rechtbank kan niet vaststellen dat het de verdachte was die ten tijde van de oplichting met de aangevers berichten heeft gewisseld en hun bestellingen heeft geaccepteerd. Van enige actieve betrokkenheid van verdachte bij het aanvaarden van bestellingen is niet gebleken. Evenmin kan de rechtbank vaststellen wie de feitelijke beschikking en inzage had over/in de bankrekeningen die de verdachte in aanwezigheid van Huigens had geopend op 7 april 2017. De verdachte beweert dat hij de inloggegevens van de bankrekening, de bankpasjes en toegangscodes op of omstreeks de datum dat hij de vennootschappen oprichtte, inschreef bij de KvK en de bankrekeningen opende, op dezelfde ochtend van die dag aan Huigens heeft afgestaan. De verdachte heeft consequent verklaard dat hij nimmer TAN-codes heeft ontvangen. Op de mobiele telefoon van de verdachte, die in beslag genomen was en onderzocht is, zijn geen codes aangetroffen. Natuurlijk kan de verdachte die codes gewist hebben, maar een logbestand afkomstig van de ING Bank waaruit blijkt wanneer welke codes voor welke overschrijvingen naar welk mobiel telefoonnummer zijn verstuurd, ontbreekt. Gelet op deze stand van zaken kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat de TAN-codes inderdaad zijn ontvangen door verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij nooit nieuwe inloggegevens heeft ontvangen en dat hij er toen ook achter is gekomen dat de adressen van de vennootschappen bij de KvK waren gewijzigd. Uit het dossier maakt de rechtbank op dat de vestigingsadressen van de vennootschappen (meermalen) zijn gewijzigd in de periode tussen de oprichting (april 2017) en de oplichtingen (augustus 2017). Dat blijkt uit het uittreksel van de KvK in het dossier. Voor de andere twee vennootschappen kan dit worden afgeleid uit de gegevens die zijn verstrekt aan de notaris en de ING Bank op 7 april 2017 en de (beperkte) KvK gegevens die in het dossier zijn gevoegd. Er is geen onderzoek gedaan naar dit aspect, zodat niet kan worden vastgesteld wie welke wijzigingen bij de KvK kon doorvoeren en/of heeft doorgevoerd. Er zijn in dat licht geen aanwijzingen dat de verklaring van de verdachte op dit punt niet juist is. Zonder nadere uitleg of onderbouwing van de ING Bank, die ontbreekt, kan de rechtbank uit de rekeningafschriften niet afleiden dat het digitale overboekingen betreft waarvoor TAN-codes zijn verstuurd, laat staan dat het dan de verdachte is geweest die de TAN-codes heeft ontvangen. Daardoor kan de rechtbank niet vaststellen dat het de verdachte was die de betalingen heeft verricht of laten verrichten. Er zijn geen andere aanknopingspunten waaruit de rechtbank de betrokkenheid van de verdachte bij het betalingsverkeer op de rekeningen kon afleiden. De rechtbank kon niet vaststellen dat het de verdachte was die de aangevers heeft opgelicht. Evenmin kon de rechtbank vaststellen dat de verdachte bewust en nauw heeft samengewerkt met (een) ander(en) die de aangevers heeft/hebben opgelicht. De verdachte moest daarom worden vrijgesproken van het aan hem onder de feiten 1 tot en met 4 primair ten laste gelegde.  Kan uit al het voorgaande worden afgeleid dat de verdachte dan medeplichtig is aan oplichting? De rechtbank beantwoordde die vraag eveneens ontkennend. Hoewel vast staat dat verdachte vennootschappen heeft opgericht en bankrekeningen heeft geopend en het beheer daarvan heeft afgestaan aan (een) derde(n) (Huigens), kan niet worden vastgesteld dat dit is gedaan met het (voorwaardelijk) opzet om anderen in de gelegenheid te stellen daardoor of daarmee oplichting via internet te plegen. Gezegd kan worden dat verdachte door deze handelingen een risico heeft genomen dat anderen met die vennootschappen en rekeningen misdrijven gaan plegen maar opzet op het misdrijf oplichting is daarmee nog niet gegeven, aldus de Rechtbank Maastricht.